Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0342

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706662/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) een nadere eis gesteld met betrekking tot de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PK Bouw B.V. (hierna: PK Bouw) aan de Industriestraat 48 te Delft.


Uitspraak

200706662/1. Datum uitspraak: 23 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PK Bouw B.V., gevestigd te Delft, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) een nadere eis gesteld met betrekking tot de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PK Bouw B.V. (hierna: PK Bouw) aan de Industriestraat 48 te Delft. Bij besluit van 7 augustus 2007, voor zover hier van belang, heeft het college het door PK Bouw hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, de bij het primaire besluit gestelde nadere eis gehandhaafd, alsmede jegens PK Bouw een bijkomende nadere eis gesteld. Tegen dit besluit heeft PK Bouw bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar PK Bouw, vertegenwoordigd door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam, en P. Zonneveld, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het besluit van 31 oktober 2006 heeft het college een nadere eis gesteld als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer, zoals dat ten tijde van dit besluit gold (hierna: het Besluit), in samenhang met voorschrift 4.1.4 van de Bijlage behorende bij het Besluit. Bij het bestreden besluit heeft het college deze nadere eis gehandhaafd, alsmede een nadere eis gesteld als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, in samenhang met voorschrift 4.1.1 van de Bijlage behorende bij het Besluit. 2.2. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in werking getreden. Ingevolge artikel 6.43 van het Activiteitenbesluit is het Besluit met die inwerkingtreding ingetrokken. Voorts volgt uit het overgangsrecht als opgenomen in hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde nadere eis en de daarbij gestelde nadere eis met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit van rechtswege zijn vervallen, nu het besluit tot het handhaven en vaststellen van de nadere eisen op 1 januari 2008 nog niet onherroepelijk was. Niet is gebleken dat PK Bouw niettemin belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. 2.3. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het college de bij de besluiten van 31 oktober 2006 en 7 augustus 2007 gestelde nadere eisen gesteld als maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20, eerste en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit. Het college betoogt dat het besluit van 18 februari 2008 een besluit is als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen het beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet worden geacht mede te zijn gericht. De Afdeling overweegt dat het besluit van 18 februari 2008 niet de herhaalde aanwending van dezelfde bevoegdheid betreft als waarop de bij het bestreden besluit gehandhaafde nadere eis en de daarbij gestelde nadere eis steunen. Het is dan ook geen besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb, zodat het beroep niet ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt geacht mede tegen het besluit van 18 februari 2008 te zijn gericht. In dit verband overweegt de Afdeling verder dat, nu het college niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 3:45, eerste lid, van de Awb op hem rustende verplichting om bij de bekendmaking en de mededeling van het besluit van 18 februari 2008 melding te maken van de mogelijkheid om tegen dat besluit bezwaar te maken, het college dit alsnog zal moeten doen. 2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Kuipers lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008 271-209.